Romeinen

Wegen, geld, sieraden, lezen en schrijven, stenen huizen en een leger. Deze dingen hebben wij allemaal geleerd van de Romeinen. Dit volkje kwam uit Italië, met als hoofdstad Rome. Het Romeinse Rijk zou in de geschiedenis het grootste rijk worden in Europa. Het begon met de stad Rome (met een paar honderd inwoners) en eindigde met 60 miljoen inwoners !

In 600 voor Christus was Italië bewoond door verschillende volken. De Grieken hadden een plekje in het zuiden van Italië en de Carthagers op het eiland Sicilië. Op het kaartje staat al de stad Rome. Het was van de Latijnen. Vele volken vochten tegen elkaar. Na lange strijd wonnen uiteindelijk de Latijnen. Zij werden steeds machtiger. In 590 v. Chr. wonnen de Latijnen van de Etrusken.
800 jaar later hadden de Romeinen bijna heel Europa veroverd !

Ook Nederland werd veroverd door de Romeinen. Maar niet heel Nederland. De Romeinen hadden de rivier de Rijn als grens genomen. Dat betekende dus dat het zuiden van Nederland bezet was.
Nederland was toen nog geen echt land hoor! Ons land bestond uit verschillende Germaanse stammen. In het noorden woonden de Friezen, in het westen de Kanninefaten, in het oosten de Tubanten en net boven de Rijn de Bataven. Ongeveer 50 voor Christus drongen de Romeinen ons land binnen.

Volgens een oud (verzonnen) verhaal werd de stad Rome gesticht door Romulus. Romulus had een broer, die Remus heette. Zij waren tweelingzonen van de god Mars, de god van de oorlog. Ze waren bij hun geboorte in de steek gelaten. Een wolvin bracht de tweeling groot. In een gevecht doodde Romulus zijn broer en werd de eerste koning van Rome en de stad kreeg zijn naam. Een oud verhaal noemt men een mythe of een legende.

Rome werd bestuurd door een koning, maar in 509 voor Christus werd de laatste Etruskische koning van Rome weggejaagd. Rome werd nu een republiek (dus zonder een koning).
De Republiek werd bestuurd door de Senaat. De senaat telde in het begin 300 mannen. Het waren allemaal rijke mannen, die we Patriciërs noemen. De senaat werd geleid door 2 mannen, de consuls. Die 2 mannen waren in oorlogstijd de baas van het leger, minister van justitie en minister – president. De 2 consuls werden ieder jaar gekozen door de mannelijke burgers in Rome.

Buitenlanders, slaven en vrouwen mochten niet stemmen. Zij hadden geen enkele politieke rechten. De burgers die mochten stemmen kozen niet alleen consuls (leiders) , maar ook praetors (rechters), quaestors (beheerders van de geld), aediles (verantwoordelijk voor openbare werken) en censors

De Patriciërs hadden dus de macht. Maar er was nog een andere groep die helemaal niets te vertellen had. Die groep mensen noemen we de plebejers. Na een felle strijd tegen de patriciërs kregen ook zij meer rechten. Er kwamen geschreven wetten die ervoor zorgden dat de patriciërs niet meer alleen de baas konden spelen.

Ondertussen hadden de Romeinen al veel gebied veroverd. De Romeinen hadden sterke legers en hadden goede wapens. De soldaten moesten gehoorzamen aan de legeraanvoerder. (generaal) Deze legeraanvoerders hadden dus veel macht, want alle soldaten gehoorzaamden aan hem. De bekendste legeraanvoerder was Julius Ceasar. Hij veroverde veel gebieden, zoals Frankrijk (Gallië) en delen van wat nu Italië heet.

Julius Caesar werd geboren in 100 v. Chr. Eerst was hij advocaat, later werd hij staatsman, veldheer en schrijver. Hij veroverde met zijn leger in 50 v. Christus Gallië. Dat land heet nu Frankrijk. Ook andere gebieden wist hij te veroveren. Hij keerde terug naar Rome en wilde alleen de baas zijn. Hij vond zichzelf een keizer en probeerde alleen te regeren.

Als je alleen wilt regeren, dan ben je een dictator. Je dicteert (vertelt aan) anderen wat ze moeten doen. Van zijn achternaam (Caesar) komt het woordje “keizer”. Julius Caesar probeerde de macht van de senaat kleiner te maken. Daardoor kreeg hij veel vijanden. Op een dag in 44 v. Chr. werd hij dan ook vermoord in de senaat door een van zijn vijanden.

Julius Caesar was nu wel dood, maar het Romeinse volk wilde toch wel graag 1 baas houden. Vanaf nu was de tijd van de Republiek ten einde. Er kwamen nu voor het eerst keizers die alleen de macht in handen hadden. De beroemdste keizer in de Romeinse geschiedenis was de keizer die na Julius Caesar kwam. Het was zijn pleegzoon Octavianus. Hij was keizer van 27 v. Chr tot 14 na Christus. (Dus 41 jaar keizer) Octavianus zorgde voor vrede in zijn eigen land. De provincies (gebieden zoals het zuiden van Nederland) werden nu ook beter bestuurd. Vanaf nu af aan zou er een lange periode van vrede in West-Europa zijn. Die periode in de Romeinse geschiedenis wordt de “Pax Romana” genoemd. (Romeinse vrede)

Julius Caesar voerde ook een nieuwe kalender in. Het jaar kreeg nu 365 dagen en om de vier jaar kwam er een schrikkeljaar. (1 dag extra) De laatste dag van het jaar was dus 28 februari (of 29 februari bij een schrikkeljaar) December was dus niet de laatste maand, maar de tiende maand. (december = deci = 10) De maand waarin Caesar geboren was, werd ter ere van hem “Juli” genoemd.
Een beeld van keizer Octavianus. De keizer kreeg later een andere naam. Hij werd nu “Augustus” genoemd. Dat woord betekent “de verhevene”. De keizer stond dus boven alle andere mensen. Keizer Augustus is dus dezelfde keizer als keizer Octavianus. Je begrijpt zeker wel welke maanden naar deze keizer vernoemd zijn ?

De Romeinen hadden een schrift dat erg leek op dat van de Grieken. Er werd geschreven met een stylus. Het is een soort houten pen met een scherpe kant en een stompe kant. Met de scherpe kant schreef men in een waslaagje, met de stompe kant kon men het weer uitvegen.

Wetten en belangrijke dingen schreef men op papyrus. Papyrus was erg duur. Als je het schrijven oefende, moest je oefenen op een houten plankje. Daar zat een zacht laagje overheen. (Dat was een waslaagje)

Het Latijn kent geen verschil tussen de letter “i” en de “j” en er was ook geen verschil tussen de “u” en de “v”. De meeste Romeinen konden trouwens niet lezen of schrijven. Zij waren dus analfabeet. In het hele Romeinse Rijk werden tientallen verschillende talen gesproken, maar bijna alle talen hebben het alfabet later overgenomen van het Latijn. In Italië, Frankrijk, Spanje, België, Nederland en in een deel van Zwitserland lijken veel geschreven woorden op het Latijn van de Romeinen.

De Latijnse cijfers zijn ook niet verdwenen. Ieder getal kon opgeschreven worden door letters te gebruiken. De letter “X” betekende het getal 10. De letter “V” was het getal 5. Het getal 15 werd dan “XV” (10 + 5). Door een kleiner getal eerst te noemen, wist men dat je dat kleine getal eraf moest halen. Vb.: IV = 5 – 1 of IX = 10 – 1 = 9

Overzicht van de cijfers en de letters :

I = 1

V = 5

X = 10

XXX = 30

L = 50

XL = 40

LX = 60

C = 100

D = 500

M = 1000

Vooral met grote getallen was het moeilijk, bijvoorbeeld 1326 = MCCCXXVI.

Behalve het alfabet brachten de Romeinen nog iets nieuws in de veroverde gebieden in Europa: munten. Voor de Romeinse tijd waren er geen munten. Om iets te kunnen kopen, moest je iets anders ruilen. Een kledingstuk kon men dus op de markt ruilen tegen een mes. Maar de Romeinen hadden geld nodig om hun enorme legers te betalen. Alle munten hadden aan 1 kant de afbeelding van de keizer.

De munt met de laagste waarde heette de “as”. Daarna kwamen de “dupondius”(=2 as) , de “sestertius”(=4 as), de “denarius”(=16 as) en ten slotte de “aureus”(was 100 as waard).

Maatschappij

Bouwwerken

Oorlog

Goden

Pompeï